Multiple choice test

  1. Zes gelijke weerstanden staan in serie geschakeld en er vloeit een stroom van 5 mA door de eerste weerstand. De hoeveelheid stroom die door de tweede weerstand vloeit is gelijk aan :
    1. 5 mA (b) 2,5 mA (c) 10 mA (d) Te weinig gegevens om de stroom te bepalen
  2. Om de stroom te kunnen meten van de derde weerstand in een serieschakeling van vier weerstanden kan een ampèremeter geplaatst worden als volgt :
      1. Tussen de derde en de vierde weerstand
      2. Tussen de tweede en de derde weerstand
      3. Aan de positieve klem van de bronspannig
      4. Op eender welke plaats in de serieschakeling
  3. Als een derde weerstand wordt gekoppeld aan een serieschakeling van twee weerstanden dan wordt de totale weerstand van deze schakeling gelijk aan:
  4. Blijft hetzelfde
  5. Stijgt
  6. Daalt
  7. Stijgt met 1/3
  8. Als uit een serieschakeling één weerstand wordt verwijderd en de resterende schakeling wordt opnieuw met elkaar verbonden dan zal de stroom door deze schakeling :
  9. Dalen met de hoeveelheid stroom die door de verwijderde weerstand ging
  10. Dalen met 1/4
  11. Verviervoudigen
  12. Stijgen
  13. Een serieschakeling bestaat uit drie weerstanden met de waarden 1 kΩ, 2,2 kΩ en 3,3 kΩ. De totale weerstand is gelijk aan:
  14. Minder dan 1 kΩ
  15. Het gemiddelde van de drie weerstandswaarden
  16. 5,5 kΩ
  17. 6,5 kΩ
  18. Een 4.5 V batterij is verbonden over een serieschakeling met volgende weerstandswaarden: 22 Ω, 10 Ω, 18 Ω en 5 Ω. De hoeveelheid stroom die door de schakeling vloeit is gelijk aan:
  19. 10 mA (b) 100 mA (c) 1000 mA (d) 10000 mA
  20. In een zaklamp breng je vier 1,5 V batterijen in. Eén van deze batterijen stop je er per ongeluk omgekeerd in. De lichtsterkte van de zaklamp zal :
  21. Sterker zijn als normaal
  22. Minder sterk zijn als normaal
  23. Geen licht
  24. Blijft even sterk als normaal
  25. Als je alle spanningsvallen in een serieketen opmeet en, rekening houdend met de polariteiten, je ze allemaal optelt inclusief de spanningswaarde van de spanningsbron dan krijg je volgend resultaat:
  26. De bronspanning
  27. Het totaal van de spanningsvallen
  28. Nul
  29. Het totaal van de som van de spanningsvallen met de spanningsbron
  30. Er zijn zes weerstanden in een bepaalde serieschakeling en over iedere weerstand is een spanningsval van 5 V gemeten. De bronspanning is dan gelijk aan :
  31. 5 V
  32. 30 V
  33. Afhankelijk van de weerstandswaarden
  34. Afhankelijk van de stroomwaarde
  35. Een serieschakeling bestaat uit de weerstanden van 470 Ω, 560 Ω en 820 Ω. De weerstand die de grootste spanningsval over zich heeft is :
  36. 470 Ω (b) 560 Ω (c) 820 Ω (d) niet mogelijk te bepalen met de huidige gegevens
  37. Welke van de volgende seriecombinaties dissipeert het meeste vermogen als ze over een 100 V spanningsbron worden geplaatst:
  38. 1 weerstand van 100 Ω
  39. 2weerstanden van 100 Ω
  40. 3 weerstanden van 100 Ω
  41. 4 weerstanden van 100 Ω
  42. Het totaal vermogen van een bepaalde schakeling bestaande uit vijf gelijke weerstanden is gelijk aan 1 W. Ieder van deze vijf weerstanden dissipeert dan een vermogen gelijk aan :
  43. 1 W (b) 5 W (c) 0.5 W (d) 0,2 W
  44. Een ampèremeter staat in serieschakeling met allemaal weerstanden. Van zodra de spanningsbron wordt aangeschakeld meet je 0 A. De fout in de schakeling is :
  45. Een gebroken draad
  46. Een kortgesloten weerstand
  47. Een weerstand die stuk is
  48. Zowel (b) als (c)
  49. Geen van deze.
  50. Bij het controleren van een serieschakeling merk je dat de stroom hoger is dan normaal. Je gaat op zoek naar :
  51. Een open contact
  52. Een kortsluiting
  53. Een te lage weerstandswaarde
  54. Een te hoge weerstandswaarde
  55. Zowel (a) als (d)
  56. Zowel (b) als (c)

results matching ""

    No results matching ""